Korporaal Maxine Tegelaers speelt ‘The Maestro’; een vooruitblik
Een technische én mentale uitdaging, dat is ‘The Maestro’ van Andrew Pearce. Deze nog vrij onbekende parel uit het hedendaagse trompetrepertoire werd gekozen door korporaal Maxine Tegelaers om te spelen tijdens het korpsconcert. Achter een stralende solist op een prachtig verlicht podium gaan maanden van intensieve voorbereiding vooraf.
Het werk The Maestro
‘The Maestro’ bestaat uit verschillende delen en is oorspronkelijk geschreven voor Philip Cobb. Het werk wisselt techniek en lyrische delen af. Maxine trekt in de verschillende delen van het werk de parallellen met militaire muziek. ‘Ik vind het heel erg mooi, mede omdat het mij erg doet denken aan militaristische muziek, bijvoorbeeld door de ritmische figuren die erin zitten. Alhoewel het daar niet voor is geschreven, doet het me daar wel aan denken. Als ik het speel, zie ik vooral militaristische beelden voor me’ vertelt ze. ‘De setting waarin ik dit werk mag spelen, draagt daar natuurlijk ook aan bij. Het eerste deel vind ik heel hoopvol, als op het moment nadat er een oorlog gewonnen is. Deel twee is haast mitrailleur-achtig, dus dat doet me denken aan gevechten of oorlogen waarin geschoten wordt. Zo wordt het werk afgewisseld tussen de lyrische en heldhaftige delen. Het koraal, deel vier, is ontzettend mooi en gedragen, waardoor het ook gespeeld zou kunnen worden bij een herdenking of uitvaart. Het slot is heldhaftig; snel en technisch met een spetterend einde.’
Uitdagingen en kansen
Ook voor het orkest ligt er een flinke uitdaging, vertelt dirigent kapitein Alfred Willering: ‘The Maestro is ontzettend filmische muziek, met een enorme uitdaging voor zowel solist als orkest. Het begeleiden van een solist is lastig. Maxine heeft enige vorm van vrijheid en het orkest heeft daarin mee te gaan. Qua samenspel is dat zowel in de langzame als in de snelle gedeeltes een uitdaging. Een werk als dit maakt dat het orkest goed moet luisteren, daar liggen kansen. Zowel orkest als solisten moeten aanvoelen wat eraan komt; je verdiepen in elkaars partijen zodat je daarop kunt anticiperen. We moeten met z’n allen een compromis vinden en ik moet dat bij elkaar lijmen.’ Hij vindt Maxine om verschillende redenen de geschikte soliste voor dit werk: ‘Ze heeft uithoudingsvermogen en kan muzikaal denken. Dat maakt het soms ook een uitdaging, omdat ze daar veel vrijheid in neemt, maar ik vind ook dat ze die vrijheid moet krijgen. Ze heeft het bereik dat nodig is om dit werk te kunnen spelen en ze is bovendien over de hele linie capabel qua spelen. Dat vind ik niet alleen, maar ook Peter van Dinther vindt dat. Hij kijkt met haar mee, hij geeft haar les.’
Voorbereiding
Fysiek en mentaal voorbereiden op een dergelijke solo vraagt heel veel van de solist. Om er alles uit te halen, volgde Maxine lessen bij Peter van Dinther, oud-trompettist van de Marinierskapel der Koninklijke Marine. Hij is meer dan enthousiast om haar les te geven: ‘Ze belde mij op of ik haar les wilde geven en daarbij kwam ze met een specifieke vraag, namelijk om aan dit solostuk te gaan werken. De nootjes kon ze al spelen maar wat dingen in de basis konden nog beter. Je kunt het vergelijken met topsporters: die presteren ook fantastisch, maar de laatste vijf procent vergt het meeste werk. Maxine is ontzettend leergierig en gaat meteen aan de slag met aanwijzingen die ze krijgt. Ik heb weinig leerlingen gehad die zo snel dingen oppakken. Op het niveau waar zij acteert, ben je een soort spiegel, een echoput als docent zijnde. Op een hoog niveau kun je dingen nog intensiever doen. Het is ontzettend leuk om haar les te geven en het is ongelofelijk hoe snel ze aanwijzingen oppakt. Soms zit haar perfectionisme haar in de weg. Het is een goed streven om alles perfect te willen doen, maar dat is ook een leerproces.’
Over de vraag hoe hij haar omschrijft als muzikant, hoeft hij niet lang na te denken: ‘Ze is ongelofelijk talentvol. Het is heerlijk om met dat soort mensen te werken.’
Hoogtepunt
Peter legt uit dat het werk gestoeld is op het koraal, het vierde deel: ‘Het hele concept kun je steeds terugbrengen naar een koraal. Hoe technisch sommige delen ook zijn, je kunt het steeds afpellen tot dat koraal. Het hele werk denkt vanuit muzikaliteit en zo moet je het ook spelen.’ Ook het absolute hoogtepunt van het werk is te vinden in dat deel, legt dirigent Alfred Willering uit: ‘In de langzame delen kunnen we echt muziek maken, daar ben ik trots op. Maat 296, in het koraal, is het hoogtepunt van het hele stuk. Er is eigenlijk altijd maar één piekmoment in een stuk. Hier komt alles bij elkaar, meestal is dat op tweederde van het stuk. De solist mag daar groots uitpakken en het orkest begeleidt ook groots. Dit is het mooiste dat erin staat.’
Trots
Voor Maxine is er een heleboel technische uitdaging, maar het meest groots is ze tijdens het eerdergenoemde koraal, waar háár FKNR speelt: ‘Dan ben ik heel trots, terwijl ik daar in eerste instantie zelf niet speel, het orkest zet daar als eerste in. De FKNR klinkt daar prachtig, daarna zet ik daar zelf in. Dan ervaar ik wat ik aan het doen ben, ben ik trots op het orkest en denk ik; het klinkt zó mooi wat jullie aan het doen zijn.’ Het is voor haar bijzonder om dit werk juist met de FKNR te spelen. Al zestien jaar is ze verbonden aan dit orkest en dat maakt dat er inmiddels hechte banden zijn opgebouwd: ‘De FKNR voelt als ‘mijn’ orkest, het is te gek om nu te mogen soleren met zo’n fantastisch werk. Tegelijk is het daarom ook veel spannender, maar ook bijzonderder dan met een orkest waarin je zelf niet speelt. Ik heb met veel mensen uit het orkest een band en dat maakt het heel erg speciaal. Wat zij vinden, wat hun mening is, is belangrijk voor me en dat maakt het extra spannend.’